Lees mee: Het kleine huis op de prairie.
Geplaatst: 15-11-2014 15:37
Lees mee: Het kleine huis op de prairie.
Hoofdstuk 1. Naar het westen
Heel lang geleden verlieten Pa, Ma, Mary, Laura en Carrie hun kleine huis in de grote bossen van Wisconsin. Ze gingen naar het indianengebied. Pa zei dat er nu te veel mensen in de grote bossen waren en in een streek waar zoveel mensen waren, bleven geen wilde dieren. Pa wilde ook niet blijven. Hij wilde naar het westen, waar het land vlak was en waar geen bomen groeiden, waar het gras dicht en hoog groeide en waar de dieren nog vrij rondzwierven. Er leefden daar alleen indianen.
Pa had een goed bod voor zijn huis gekregen en aan het eind van de winter zouden ze over de bevroren Mississippi trekken.
Hij verkocht het huis, de koe en het kalf en maakte notenhouten bogen voor de wagenbak. Samen met Ma spande hij er wit zeildoek overheen.
Heel vroeg in de ochtend werden de meisjes wakker gemaakt, gewassen, gekamd en heel warm aangekleed.
Pa had alles uit het kleine huis al ingeladen, behalve de bedden, stoelen en tafels, die hoefden ze niet mee te nemen, want Pa kon altijd nieuwe maken.
Er lag een dun laagje sneeuw op de grond, de lucht was stil en het was koud en donker. Maar in het oosten werd de hemel al bleek en door het grauwe bos kwamen grootvader en grootmoeder en de tantes en de ooms de de neefjes en nichtjes aangereden; zij kwamen afscheid nemen.
De paarden werden voor de wagen gespannen, Laura en Mary moesten achterin de wagen op het bed gaan zitten en Pa en Ma, met kleine Carrie op schoot, zaten op de bok. En zo verlieten ze allen het kleine houten huis.
Ze reden heel lang door de besneeuwde bossen, tot ze bij Pepin aankwamen, waar Pa zijn bontvellen verhandelde voor dingen die ze onderweg nodig zouden hebben.
Na de middagboterham reed Pa het ijs op van het grote Pepinmeer. Laura vond het niet prettig, want rondom de wagen was alleen maar de lege, stille ruimte. Maar Pa zat op de bok en Jack liep onder de wagen; zolang zij er waren kon er niets gebeuren!
Eindelijk reed de wagen weer tegen een walkant op en waren er weer bomen. Er stond ook een verlaten houten huis, waar ma en de meisjes lekker warm, bij een door Pa gemaakt vuur in de stookplaats, overnachten, terwijl Pa buiten in de wagen sliep, om op de paarden en de wagen te passen.
's Nachts hoorde Laura telkens een vreemd geluid. Het klonk als een schot, maar Ma zei zachtjes: "Ga slapen, Laura, het is alleen maar het kraken van het ijs."
Ze waren precies op tijd over bevroren meer overgestoken. Stel je voor dat het ijs onder de wagenwielen gebroken was en ze allemaal in het koude water terecht gekomen waren middenin dat reusachtige meer!
Ze waren de Mississippi overgestoken en Laura dacht dat ze nu in het indianenland waren, maar zover waren ze nog niet; ze waren in Minnesota.
Het was een lange reis naar het indianenland. Elke dag liepen de paarden zover als ze konden en elke avond sloegen Pa en Ma een kamp op op een andere plek. Soms moesten ze een paar dagen op eenzelfde kampplaats blijven, omdat het water van een rivier gezwollen was en ze pas over konden steken als het water gezakt was.
Ze staken vele rivieren over, zagen vreemde heuvels en bossen en nog vreemder streken zonder bomen.
Ze reden over lange houten bruggen over rivieren en ze kwamen bij de brede gele rivier de Missouri, die geen brug had. Pa reed een volt op en ze zaten allen stil in de wagen toen het volt wegzwaaide van het veilige land en langzaam al dat stromende moddergele water overstak.
Een paar dagen later kwamen ze weer bij de heuvels. Daar bleef de wagen in een dal diep in de zwarte modder steken. Het stortregende, er was nergens een plek om te kamperen of vuur te maken. Alles was vochtig en kil en naar in de wagen, maar ze moesten erin blijven en koud eten eten. Eindelijk hield de regen op, maar ze moesten een week wachten voor het water zakte en de modder opdroogde, en Pa de wagenwielen uit kon graven en verder rijden.
In die tijd van wachten kwam er op een dag uit het bos een man op een zwarte pony aanrijden. Hij en Pa praatten een poosje, daarna gingen ze samen het bos in en toen ze terugkwamen reden ze allebei op zwarte pony's. Pa had de vermoeide bruine paarden voor die pony's geruild. Het waren geen echte pony's, het waren mustangs. Sterk als muildieren en lief als poesjes! Laura en Mary mochten namen voor ze bedenken; Mary noemde de ene Pet en Laura noemde de andere Patty. Toen de weg droger was, groef Pa de wagen uit, hij spande Pet en Patty ervoor en ze trokken weer verder.In de huifkar waren ze helemaal vanaf de grote bossen van Wisconsin, dwars do Minnesota en Iowa en Missouri getrokken. Die hele tocht had Jack onder de wagen gelopen, Nu moesten ze Kansas door.
Kansas was een eindeloos vlak land, bedekt met lang gras dat waaide in de wind. Dag na dag trokken ze door Kansas en zagen alleen maar het golvende gras en de reusachtige hemel.
Laura en Mary zaten die hele tocht achterin de huifkar op het bed. De zeildoeken kanten van het wagen dek warren omhooggegerold en vastgebonden, zodat de prairiewind naar binnen waaide.
De meisjes verveelden zich; er was niets nieuws om te doen en niets nieuws om naar te kijken.
Jack was ook moe, en zijn poten deden pijn van de lange tocht.
Op een gegeven moment zei Pa dat ze bij een beek of een rivier aankwamen. "Meisjes, kunnen jullie die bomen in de verte zien? In dit land betekenen bomen water. Daar zullen we vannacht kamperen."
Hoofdstuk 1. Naar het westen
Heel lang geleden verlieten Pa, Ma, Mary, Laura en Carrie hun kleine huis in de grote bossen van Wisconsin. Ze gingen naar het indianengebied. Pa zei dat er nu te veel mensen in de grote bossen waren en in een streek waar zoveel mensen waren, bleven geen wilde dieren. Pa wilde ook niet blijven. Hij wilde naar het westen, waar het land vlak was en waar geen bomen groeiden, waar het gras dicht en hoog groeide en waar de dieren nog vrij rondzwierven. Er leefden daar alleen indianen.
Pa had een goed bod voor zijn huis gekregen en aan het eind van de winter zouden ze over de bevroren Mississippi trekken.
Hij verkocht het huis, de koe en het kalf en maakte notenhouten bogen voor de wagenbak. Samen met Ma spande hij er wit zeildoek overheen.
Heel vroeg in de ochtend werden de meisjes wakker gemaakt, gewassen, gekamd en heel warm aangekleed.
Pa had alles uit het kleine huis al ingeladen, behalve de bedden, stoelen en tafels, die hoefden ze niet mee te nemen, want Pa kon altijd nieuwe maken.
Er lag een dun laagje sneeuw op de grond, de lucht was stil en het was koud en donker. Maar in het oosten werd de hemel al bleek en door het grauwe bos kwamen grootvader en grootmoeder en de tantes en de ooms de de neefjes en nichtjes aangereden; zij kwamen afscheid nemen.
De paarden werden voor de wagen gespannen, Laura en Mary moesten achterin de wagen op het bed gaan zitten en Pa en Ma, met kleine Carrie op schoot, zaten op de bok. En zo verlieten ze allen het kleine houten huis.
Ze reden heel lang door de besneeuwde bossen, tot ze bij Pepin aankwamen, waar Pa zijn bontvellen verhandelde voor dingen die ze onderweg nodig zouden hebben.
Na de middagboterham reed Pa het ijs op van het grote Pepinmeer. Laura vond het niet prettig, want rondom de wagen was alleen maar de lege, stille ruimte. Maar Pa zat op de bok en Jack liep onder de wagen; zolang zij er waren kon er niets gebeuren!
Eindelijk reed de wagen weer tegen een walkant op en waren er weer bomen. Er stond ook een verlaten houten huis, waar ma en de meisjes lekker warm, bij een door Pa gemaakt vuur in de stookplaats, overnachten, terwijl Pa buiten in de wagen sliep, om op de paarden en de wagen te passen.
's Nachts hoorde Laura telkens een vreemd geluid. Het klonk als een schot, maar Ma zei zachtjes: "Ga slapen, Laura, het is alleen maar het kraken van het ijs."
Ze waren precies op tijd over bevroren meer overgestoken. Stel je voor dat het ijs onder de wagenwielen gebroken was en ze allemaal in het koude water terecht gekomen waren middenin dat reusachtige meer!
Ze waren de Mississippi overgestoken en Laura dacht dat ze nu in het indianenland waren, maar zover waren ze nog niet; ze waren in Minnesota.
Het was een lange reis naar het indianenland. Elke dag liepen de paarden zover als ze konden en elke avond sloegen Pa en Ma een kamp op op een andere plek. Soms moesten ze een paar dagen op eenzelfde kampplaats blijven, omdat het water van een rivier gezwollen was en ze pas over konden steken als het water gezakt was.
Ze staken vele rivieren over, zagen vreemde heuvels en bossen en nog vreemder streken zonder bomen.
Ze reden over lange houten bruggen over rivieren en ze kwamen bij de brede gele rivier de Missouri, die geen brug had. Pa reed een volt op en ze zaten allen stil in de wagen toen het volt wegzwaaide van het veilige land en langzaam al dat stromende moddergele water overstak.
Een paar dagen later kwamen ze weer bij de heuvels. Daar bleef de wagen in een dal diep in de zwarte modder steken. Het stortregende, er was nergens een plek om te kamperen of vuur te maken. Alles was vochtig en kil en naar in de wagen, maar ze moesten erin blijven en koud eten eten. Eindelijk hield de regen op, maar ze moesten een week wachten voor het water zakte en de modder opdroogde, en Pa de wagenwielen uit kon graven en verder rijden.
In die tijd van wachten kwam er op een dag uit het bos een man op een zwarte pony aanrijden. Hij en Pa praatten een poosje, daarna gingen ze samen het bos in en toen ze terugkwamen reden ze allebei op zwarte pony's. Pa had de vermoeide bruine paarden voor die pony's geruild. Het waren geen echte pony's, het waren mustangs. Sterk als muildieren en lief als poesjes! Laura en Mary mochten namen voor ze bedenken; Mary noemde de ene Pet en Laura noemde de andere Patty. Toen de weg droger was, groef Pa de wagen uit, hij spande Pet en Patty ervoor en ze trokken weer verder.In de huifkar waren ze helemaal vanaf de grote bossen van Wisconsin, dwars do Minnesota en Iowa en Missouri getrokken. Die hele tocht had Jack onder de wagen gelopen, Nu moesten ze Kansas door.
Kansas was een eindeloos vlak land, bedekt met lang gras dat waaide in de wind. Dag na dag trokken ze door Kansas en zagen alleen maar het golvende gras en de reusachtige hemel.
Laura en Mary zaten die hele tocht achterin de huifkar op het bed. De zeildoeken kanten van het wagen dek warren omhooggegerold en vastgebonden, zodat de prairiewind naar binnen waaide.
De meisjes verveelden zich; er was niets nieuws om te doen en niets nieuws om naar te kijken.
Jack was ook moe, en zijn poten deden pijn van de lange tocht.
Op een gegeven moment zei Pa dat ze bij een beek of een rivier aankwamen. "Meisjes, kunnen jullie die bomen in de verte zien? In dit land betekenen bomen water. Daar zullen we vannacht kamperen."